Wegrijden extra info

Bij het wegrijden maak je onderscheid tussen:

  • na een stop buiten het verkeer (vanuit parkeerstand)
  • na een stop in het verkeer (bij het optrekken)

Wegrijden na een stop buiten het verkeer

Het wegrijden vanuit parkeerstand geldt als een bijzondere manoeuvre. Hierbij mag het overige verkeer niet (meer dan noodzakelijk) worden gehinderd. Indien hinder toch onvermijdelijk is, moet dit tot een minimum worden beperkt. De uitvoering van deze handeling gebeurt dan ook met grote voorzichtigheid. De algehele verkeerssituatie moet bij het wegrijden worden onderkend en vooral kijkgedrag en snelheid moeten daar goed op worden afgestemd.

Van groot belang is hierbij:

  • juist inschatten van de snelheid waarmee andere bestuurders naderen en de afstand waarop zij zich bevinden
  • het soort verkeersdeelnemer(s) dat je nadert
  • de verkeersintensiteit, het beschikbare weggedeelte, de weersomstandigheden en het zicht dat je hebt

Buiten de bebouwde kom wordt doorgaans met hogere snelheden gereden. Goed inschatten van de snelheid van naderend verkeer is dan nog belangrijker. Afhankelijk van deze omstandigheden moet je rekening  houden met de korte tijdsduur waarbinnen dat andere verkeer naderen kan.
Belangen andere weggebruikers

Zo min mogelijk hinder voor het overige verkeer veroorzaken. Dit geldt voor al verkeer -dus ook voetgangers- ongeacht uit welke richting dat nadert. Deze verplichting heeft dan ook een ruimere strekking dan de wettelijke bepaling om het overige verkeer alleen maar voor te laten gaan.
Kijkgedrag

Voor en tijdens het wegrijden moet je op de juiste wijze kijken.
Rechterzijde van de weg: kijken in de volgorde:
1.binnenspiegel, 2. naar voren, 3.  linkerbuitenspiegel én over de linkerschouder

Linkerzijde van de weg, kijken in de volgorde:
1. binnenspiegel, 2. naar voren, 3. rechterbuitenspiegel en over de rechterschouder

Bij het wegrijden van achter een obstakel (bijv. geparkeerd voertuig) moet je extra letten op overige verkeer. Dit in verband met het beperkte zicht. Wordt vanuit zo’n positie vanaf de linkerzijde weggereden, dan zodanig over de rechterschouder en in de eventueel aanwezige rechterbuitenspiegel kijken dat achteropkomend verkeer goed kan worden opgemerkt. Tijdens het wegrijden achteropkomend verkeer met behulp van binnen- en buitenspiegel observeren (na-controle).

Voor laten gaan

Het overige verkeer voor laten gaan. Deze verplichting geldt ten aanzien van alle, ook uit tegenovergestelde richting komende weggebruikers.

Plaats op de weg

Na het wegrijden neem je de juiste plaats op de rijbaan in.
Bij het wegrijden van achter een geparkeerd voertuig of een ander obstakel, houd je een zo vloeiend mogelijke lijn aan, waarbij een veilige tussenafstand tot het geparkeerde voertuig of obstakel word aangehouden.

Snelheid

Het wegrijden vanuit parkeerstand gebeurt met een veilige en aangepaste snelheid. Zodra is weggereden, snelheid opvoeren en deze aanpassen aan het overige verkeer.

Geven van of reageren op signalen

Nadat je jezelf er van hebt overtuigd dat je op een veilige wijze kan wegrijden / aan het verkeer kunt gaan deelnemen, geef je richting aan. Dit doe je tijdig voordat wordt weggereden. De richtingaanwijzer moet weer buiten werking zijn, zodra de juiste plaats op de rijbaan is ingenomen. Hierop volgend doe je een na-controle in je binnen- en buitenspiegel om het overige verkeer te observeren.

Wegrijden na een stop in het verkeer

Deze vorm van wegrijden wordt niet beschouwd als een bijzondere manoeuvre. Het is wel een handeling die veelvuldig voorkomt en de nodige aandacht vraagt.

Belangen andere weggebruikers

Voor en tijdens het wegrijden houd je rekening met andere weggebruikers. Hierbij zo min mogelijk hinder veroorzaken. Dit geldt in het bijzonder ten opzichte van voetgangers, fietsers en bromfietsers.

Kijkgedrag

Bij het wegrijden goed opletten. Tijdens het stilstaan attent blijven, ook ten opzichte van zich naast en achter de auto bevindende personen of voertuigen. Bij het optrekken en wegrijden het overige verkeer observeren. Dit in verband met plotseling wijzigende verkeersomstandigheden, zoals afremmen of van richting veranderen door voorliggers. Bij het verhogen van snelheid met name ook letten op inhalende bestuurders.

Snelheid

De snelheid pas je zoveel mogelijk aan aan het overige verkeer. Door aansluiting te houden met het andere verkeer kan een vlotte doorstroming worden bevorderd.