Inhalen / voorbijgaan extra info

Inhalen gebeurt door weggebruikers onderling. Obstakels worden niet ingehaald, maar voorbij gegaan. Onder obstakels worden onder andere verstaan

  • Geparkeerde voertuigen
  • Op de rijbaan aanwezige containers, afzettingsmiddelen
  • Andere voorwerpen die niet aan het verkeer deelnemen

Inhalen of voorbij gaan is een handeling die bijzondere aandacht verdient. Hierbij wordt meestal afgeweken van de basisregel om zoveel mogelijk rechts te houden. Inhalen of voorbij gaan betekent ook dat er veelal een ander deel van de rijbaan wordt gebruikt. Hierdoor worden de mogelijkheden voor het overige verkeer beperkter. Er kan daarbij gemakkelijk hinder of zelfs gevaar ontstaan.

Een inhaalmanoeuvre mag niet langer duren dan noodzakelijk is. De inhalende bestuurder zal weer zo snel als mogelijk de normale plaats op de weg (rechts) in moeten nemen. Inhalen moet in de totale verkeerssituatie mogelijk, verantwoord en veilig zijn.

Belangrijke criteria bij de beoordeling daarvan zijn onder andere

  • De weg situatie (breedte, verharding, en dergelijke)
  • De mogelijkheid voldoende snelheid te maken om de manoeuvre zo kort mogelijk te laten duren.
  • De overzichtelijkheid van de weg.
  • De beschikbare ruimte in verband met onder andere ander verkeer.

In beginsel wordt links ingehaald. In bepaalde situaties mag (uitsluitend) rechts ingehaald worden.

Belangen andere weggebruikers

Er mag geen gevaar of hinder ontstaan of kunnen ontstaan voor andere bestuurders. Deze verplichtingen geldt ten aanzien van alle weggebruikers ongeacht:

  • Waar deze zich bevinden.
  • Vanuit welke richting zij naderen.
  • Op welke wijze zij bij de inhaalmanoeuvre (kunnen) worden betrokken.

Inhalen

Bij het inhalen van een ander voertuig waarvan de bestuurder een beperkt zicht naar achteren heeft, moet je ervoor zorgen dat die bestuurder het inhalende voertuig (jou) tijdig kan opmerken.
Dit betekent bijvoorbeeld:

  • Op auto(snel)wegen eerder/op tijd de eigen rijstrook verlaten.
  • Op enkelbaans wegen meer afstand houden.
  • Via de spiegels oogcontact zoeken met de in te halen bestuurder.

Wanneer rechts wordt ingehaald bij fileverkeer of een blokmarkering dan zoveel mogelijk de gekozen rijstrook blijven volgen. Bij rechts inhalen moet je extra attent zijn op:

  • Bestuurders die naar rechts van rijstrook wisselen.
  • Bestuurders die de uitrijstrook willen oprijden.

Na het inhalen niet naar de meest rechts gelegen rijstrook gaan ter hoogte van een invoegstrook waarop zich invoegend verkeer bevindt. Verstandiger is het te wachten tot het begin van de vluchtstrook.

Kijkgedrag bij inhalen

Voordat wordt ingehaald of voorbij gereden, kijk je of dit op een veilige en verantwoordelijke wijze kan.

Bij het links inhalen als er een zijdelingse verplaatsing aan de orde is, tijdig als volgt kijken:

  • Naar voren.
  • In de binnenspiegel.
  • In de linker buitenspiegel.

Bij het rechts inhalen als er een zijdelingse verplaatsing aan de orde is, tijdig als volgt kijken:

  • Naar voren.
  • In de binnenspiegel.
  • In de rechter buitenspiegel.

Juist vóór het uitwijken nogmaals eventueel achteropkomende verkeer “controleren” door bij:

Links inhalen te kijken

  • In de binnenspiegel.
  • De linker buitenspiegel.
  • Evenwijdig aan/over de linkerschouder.

Bij rechts inhalen kijken

  • In de binnenspiegel.
  • In de rechter buitenspiegel.
  • Evenwijdig aan/over de rechterschouder.

Evenwijdig aan/over de schouder kijken is alleen bedoeld om de zogenaamde “dode hoek” naast het voertuig te controleren. Het mag niet ontaarden in achterom kijken of te vaak of onnodig lang over de schouder kijken. Hierdoor kan ongewenste koersverandering optreden. Bovendien zie je mogelijk niet wat er vóór de auto gebeurt. Tijdens het inhalen onder andere ook letten op de weggebruiker(s) die door jou wordt ingehaald.

Als je na het inhalen weer de juiste plaats op de rijbaan inneemt, eerst in de binnenspiegel kijken en tevens:

  • Voor het naar rechts gaan in de rechter buitenspiegel en over de rechterschouder.
  • Voor het naar links gaan in de linker buitenspiegel en over de linkerschouder kijken.

Voorbijgaan

Bij het voorbijgaan van een obstakel op een zódanig moment kijken dat -wanneer niet voldoende naar links kan worden uitgeweken- nog ruim vóór het obstakel kan worden gestopt.
Voordat ná een dergelijke stop wordt weggereden, kijken of dat kan zonder gevaar of hinder voor anderen.

Dit door kijken/spiegelen

  • Naar voren
  • In de binnenspiegel
  • De linker buitenspiegel
  • Evenwijdig aan/over de linkerschouder.

Voor het wegrijden ook het verkeer rechts naast het voertuig “controleren”.

Als stoppen bij het voorbij gaan van een obstakel niet nodig is, dan even voor het naar links uitwijken kijken:

  • In de binnenspiegel.
  • De linker buitenspiegel.
  • Evenwijdig aan/over de linkerschouder kijken.

Zo kan eventueel inhalend verkeer worden opgemerkt.

Als je -nadat je het obstakel bent voorbij gegaan-  weer naar rechts gaat, eerst over de rechterschouder kijken en in de rechter buitenspiegel. Dit vooral in die situaties waarbij er rechts naast het voertuig (brom)fietsverkeer is of kan zijn.

Voor laten gaan

Als je bij het inhalen of voorbij gaan op het voor het overige verkeer bestemde weggedeelte komt, laat je dat verkeer voor gaan.

Plaats op de weg – Plaats van handeling

Vóór, tijdens en na het inhalen of voorbij gaan de juiste plaats op de rijbaan innemen. In bepaalde wegsituaties wordt niet ingehaald. Inhalen geschiedt links. In bepaalde gevallen is rechts inhalen toegestaan. Overigens kan het in bepaalde situaties vereist zijn om, indien wordt ingehaald, dit rechts te doen.

Met een juiste plaats op de rijbaan wordt een zodanige plaats bedoeld dat de in te halen bestuurder (of voetganger) ook  veilig kan worden ingehaald.

Hierbij speelt de onderlinge tussenruimte een belangrijke rol. Daarbij is onder andere van belang:

  • Het soort voertuig dat wordt ingehaald.
  • Het soort verkeersdeelnemer dat wordt ingehaald (kinderen, bejaarden, gehandicapten)
  • Het beschikbare weggedeelte.
  • Het overige verkeer.
  • De snelheid van het voertuig dat wordt ingehaald.
  • De snelheid waarmee je zelf rijdt.
  • De weersgesteldheid en het zicht.

Bij het inhalen moet je op een zodanig tijdstip uitwijken, dat nog enige tijd rechtuit gereden wordt voordat de achterzijde van het in te halen voertuig bereikt wordt. De inhaalmanoeuvre in een vloeiende lijn uitvoeren.

Na het inhalen ga je pas terug naar het eigen weggedeelte of de eigen rijstrook als de gehele voorkant van het ingehaalde voertuig in de binnenspiegel zichtbaar is geworden. Zo wordt de normale doorgang van die bestuurder niet belemmerd.

Wegsituaties

Wegsituaties waar met name voertuigen op meer dan twee wielen niet links ingehaald worden zijn onder andere:

  • Onoverzichtelijke kruispunten die bestaan uit wegen van gelijke orde waarbij het verkeer niet wordt geregeld door verkeerslichten.
  • Kruispunten op voorrangswegen waarop het zicht naar een zijweg van rechts belemmerd wordt door het voor je rijdende (in te halen) voertuig.
  • Onoverzichtelijke bochten en hellingen, tenzij de rijbaan in rijstroken is verdeeld en je bij het inhalen niet op een voor het andere verkeer bestemde rijstrook komt.
  • Overwegen die slechts zijn voorzien van een (knipper) lichtinstallatie.

Juist in deze situaties kan je als inhalende bestuurder met ander verkeer worden geconfronteerd. Op en nabij (voetgangers)oversteekplaatsen kan met name het inhalen van motorvoertuigen extra gevaar opleveren door onder andere het beperkte zicht.

Voorbij gaan

Bij het voorbij gaan gelden de volgende bijzonderheden:

  • Uitwijken in een vloeiende lijn.
  • Indien noodzakelijk op een zodanig moment stoppen dat daarna weer in een vloeiende lijn verder kan worden gereden.
  • Zodra het obstakel voorbij is gereden, in een vloeiende lijn naar rechts gaan.

Tijdens het voorbijgaan zo veel mogelijk een minimum tussenruimte van één portier breedte houden. Bij het tussendoor rijden van rechts en links op de rijbaan aanwezige obstakels aan de linkerkant de kleinste vrije ruimte houden. Die kant is voor de bestuurder het makkelijkst te overzien.

Snelheid bij inhalen en voorbij gaan

Het inhalen gebeurt met een zodanige snelheid dat de duur van de manoeuvre zo beperkt mogelijk blijft. Bij het voorbijgaan van obstakels pas je de snelheid aan aan de situatie.

Inhalen

Met name op rijbanen met verkeer in beide richtingen kan, bij een te traag uitgevoerde inhaalmanoeuvre, gevaar ontstaan voor het overige verkeer. Door deze wijze van rijden wordt namelijk langer dan noodzakelijk gebruik gemaakt van het weggedeelte bestemd voor het overige verkeer.

Ter voorbereiding op de inhaalmanoeuvres -afhankelijk van de situatie-  je snelheid direct opvoeren zodra de mogelijkheid tot inhalen bestaat. Daarmee niet wachten tot er van rijstrook is gewisseld of het moment dat de zijdelingse verplaatsing reeds is ingezet.

Ook rekening houden met de snelheid waar mee gereden wordt. Dit in relatie tot de te bewaren tussenruimte (links en rechts) . Dit geldt vooral bij fietsstroken waarop verkeer aanwezig is. Naarmate de tussenruimte beperkter is, met een lagere snelheid rijden. Dit geldt in het bijzonder bij inhalen van de meest kwetsbare weggebruikers. Vooral voertuigen op twee wielen -zeker wanneer deze bereden worden door onder andere bejaarden, kinderen en minder validen-  zijn minder stabiel. Bij het inhalen van deze bestuurders is, afhankelijk van de beschikbare tussenruimte, een aangepaste snelheid noodzakelijk. Dat geldt ook bij het inhalen van landbouwtrekkers en andere motorvoertuigen met beperkte snelheid.

Als tijdens het inhalen al blijkt dat snelheid moet worden verminderd, dan tijdig gas terugnemen, zodat remmen zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Voorbij gaan

In verband met de aan te passen snelheid zijn bij het voorbijgaan de volgende aspecten van belang:

  • Rijbaanbreedte, uitzichtmogelijkheden en aanwezigheid/gedrag van andere weggebruikers maken snelheidsvermindering vaak noodzakelijk.
  • Als de gewenste tussenruimte van ten minste één portierbreedte niet haalbaar is, wordt de snelheid nog meer verminderd.

Reageren op overige verkeerstekens

Haal niet in als dat verboden is door verkeerstekens. Hierbij houd je ook rekening met andere tekens op borden, zoals bij voetgangersoversteekplaatsen, gevaarlijke kruispunten en bochten. Tevens de op het wegdek aangebrachte verkeerstekens respecteren.

Bij het voorbijgaan geldt dat soms in strijd met een verkeersteken gehandeld moet worden (verkeersinzicht). Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen. Daarbij moet hinder voor anderen tot een minimum worden beperkt. Bijvoorbeeld: het toch inhalen van de geparkeerde vrachtauto die staat te lossen naast een doorgetrokken streep, ook al mag dit volgens de regels officieel niet.

Geven van/reageren op signalen bij inhalen en voorbij gaan

Als het inhalen of voorbij gaan een belangrijke zijdelingse verplaatsing met zich mee brengt, geef je richting aan.

Bij het inhalen van een motorvoertuig altijd richting aangeven. Tijdig richting aangeven nadat is gekeken of veilig kan worden ingehaald of voorbij gegaan. “Tijdig” betekent hier: op een zodanig tijdstip dat nog rechtuit wordt gereden en ander verkeer in een vroeg stadium geïnformeerd wordt over de inhaalmanoeuvre. Kort na het richting aangeven, beginnen met het inhalen.

De situatie ter plaatse bepaalt of een zijdelingse verplaatsing als belangrijk moet worden beschouwd. Zo kan soms het inhalen van een fietser op een smalle weg al als een belangrijke zijdelingse verplaatsing worden gezien, terwijl het inhalen van een fietser in de stad dit niet hoeft te zijn. Voordat na het inhalen wordt teruggaan naar de juiste plaats op de rijbaan, geef je weer richting aan.

Ook bij het voorbijgaan bepaalt de situatie (soort obstakel, rijbaanbreedte e.d.) of er sprake is van een belangrijke zijdelingse verplaatsing. Na het voorbijgaan, voordat wordt teruggegaan naar de juiste plaats op de rijbaan, eerst weer richting aangeven. Zowel bij inhalen als bij voorbijgaan wordt het richting aangegeven beëindigd als de zijdelingse verplaatsing is voltooid en je de juiste plaats op de weg weer hebt ingenomen.

Vertragen, remmen, stoppen

Als de omstandigheden dit eisen tijdig afremmen en zo nodig stoppen. Niet zonder noodzaak zodanig remmen dat daardoor gevaar of hinder voor het overige verkeer ontstaat of kan ontstaan. Het afremmen steeds op de betreffende situatie afstemmen. Er moet niet harder worden geremd dan in de gegeven omstandigheden noodzakelijk is.